Literatuur
Nieuw ‘kookboek’ moet leiden tot meer harmonie in immunotherapie bij allergische rinitis
Een nieuwe multidisciplinaire richtlijn voor de behandeling van allergische rinitis, moet de neuzen in allergologisch Nederland in dezelfde richting krijgen, zegt dr. Hans de Groot, allergoloog en voorzitter van de commissie die de SKMS richtlijn opstelde. “Er was sprake van een lappendeken van verspreide lokale richtlijnen, maar een gemeenschappelijke richtlijn ontbrak nog.”
Het is voor het eerst dat er een multidisciplinaire richtlijn is gekomen voor de behandeling van allergische rinitis. Deze SKMS (Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten)-richtlijn, geautoriseerd en gepubliceerd in juli 2021, is bedoeld om Nederland-breed uniformiteit te bereiken in het beleid rond indicaties, contra-indicaties en de dagelijkse praktijk bij allergeenimmunotherapie (AIT) met inhalatieallergenen bij patiënten met allergische rhinoconjunctivitis (AR) met of zonder astma. Doelgroep van de richtlijn zijn in eerste instantie behandelaren in de tweede lijn – internist-allergologen, kinderartsen, KNO-artsen, longartsen en dermatologen – maar de richtlijn is ook afgestemd op de eerste lijn; er is inhoudelijk aansluiting gezocht bij de NHG-Standaard Allergische rinitis.
Klik hier om het hele artikel te lezen
Referentie: De Leeuw M. Nieuw ‘kookboek’ moet leiden tot meer harmonie in immunotherapie bij allergische rinitis. Farma Magazine 2022;17(1):14-17
Pollennieuws vanuit het expertisecentrum Allergologie. Door: dr. Hans de Groot, allergoloog
Allergische neus- en oogklachten, veroorzaakt door pollenblootstelling (in de volksmond “hooikoorts”) komt veel voor in Nederland. In Nederland ligt het aantal patiënten met allergische rinitis tussen de 230-300 patiënten per 1.000 personen. In Europa lijdt tot wel 30% van de bevolking aan allergische rinitis of conjunctivitis. Een groot deel van de patiënten gaat hiermee niet naar de huisarts; deze groep gebruikt geen medicatie of alleen ‘over-the-counter’ medicatie via de drogist of apotheek.
Klik hier om het volledige artikel te lezen.
MAGIC-2: resultaten van sublinguale immuuntherapie met graspollensmelttabletten in de huisartsenpraktijk
Allergische rinitis op basis van een graspollenallergie is een probleem dat veel wordt gezien in de huisartsenpraktijk. Bij patiënten bij wie een standaardbehandeling niet aanslaat en/of die klachten ervaren met invloed op het dagelijks functioneren, kan sublinguale immuuntherapie een uitkomst bieden. In de MAGIC-2-studie worden de ervaringen beschreven van 54 Nederlandse huisartsenpraktijken met allergie-immuuntherapietabletten bij kinderen tussen de 5-17 jaar met een graspollenallergie. De graspollensmelttabletten (Grazax®) bij deelnemers in de huisartsenpraktijk worden ervaren als patiëntvriendelijk en worden goed verdragen. Daarnaast gaat de behandeling gepaard met een hoge mate aan tevredenheid: 74,9% van de deelnemers heeft het eerste behandeljaar afgemaakt. De resultaten van de MAGIC-2-studie bij huisartsen zijn vergelijkbaar met de resultaten van de MAGIC-1-studie bij medisch specialisten.
Klik hier om de volledige publicatie van de magic-2 studie te lezen.
Klik hier om de infographic van de magic-2 studie te bekijken.
Therapietrouw: de basis van succesvolle immunotherapie
De registratie van een effectief preparaat voor sublinguale immunotherapie (SLIT) voor de behandeling van boompollenallergie bij volwassenen is een feit. Die registratie is gebaseerd op een goede effectiviteit, zoals vastgesteld in gerandomiseerde studies. De effectiviteit van SLIT is echter sterk afhankelijk van een goede therapietrouw. In observationele, ‘real life’ studies stoppen veel patiënten voortijdig met de therapie, waardoor een groot deel van de potentiële effectiviteit van SLIT verloren gaat. Artsen die patiënten begeleiden in hun keuze voor SCIT of SLIT, zullen dit aspect zeker in overweging moeten nemen. Daarbij zullen zij zich realiseren dat de zorg die verleend wordt rondom het verstrekken van SLIT een grote invloed heeft op een langdurig en juist gebruik van het preparaat.
Lees in dit artikel meer over onder andere wat er bekend is over therapietrouw bij SLIT en de factoren die hierop van invloed zijn.
De behandeling van boompollenallergieën met immunotherapie
Wereldwijd – dus ook in Nederland – neemt het voorkomen van allergische rhinoconjunctivitis door pollen toe. Door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt een percentage van 5% aan hooikoortspatiënten binnen de huisartsenregistratie van Nederland gerapporteerd. Waarschijnlijk vindt er onderrapportage plaats. Studies in Europa laten namelijk een percentage zien van 23 tot 30%. Er zijn geen recente Nederlandse gegevens beschikbaar over de verdeling boom-, gras- en overige allergenen binnen de groep van patiënten met inhalatieallergenen. Factoren die de
beschrijving van deze patiëntengroep bemoeilijken zijn het definiëren van de relevante allergenen en de keuze tussen het meten van een sensibilisatie of het meten van een klinisch relevant allergeen. Doorgaans wordt er geschat dat er bij allergische rinitis in circa 25% van de gevallen sprake is van sensibilisatie voor meerdere soorten allergenen. Het is met name deze groep die verwezen wordt naar de allergoloog of medisch specialist met affiniteit voor inhalatieallergenen.
Lees in dit artikel meer over onder andere de werking en indicatie van immunotherapie, en de behandeling met immunotherapie.
Homologie en kruisreactiviteit
Het menselijk immuunsysteem is erop gericht om ziekteverwekkers onschadelijk te maken, maar soms worden er specifieke antilichamen (immunoglobuline E, IgE) aangemaakt tegen onschuldige eiwitten (allergenen). Dit IgE bindt aan mestcellen, voornamelijk aanwezig in de mucosa, en bij hernieuwd contact met het allergeen zal er degranulatie van deze mestcellen optreden. Hierbij komen stoffen – zoals histamine – vrij, die klinische symptomen veroorzaken (allergie). In sommige gevallen kan IgE, opgewekt tegen het ene allergeen, ook reageren met andere (homologe) allergenen. Dan spreekt men van kruisreactiviteit.
Lees in dit artikel meer over de rol die homologie en kruisreacties spelen in de boompollen allergie en daaraan gerelateerde voedselallergieën.
Allergie Actueel
Kruisreactiviteit in de diagnostiek van inhalatieallergie
Mechanisme allergie
Een IgE-gemedieerde overgevoeligheidsreactie (allergie) ontwikkelt zich in twee fasen: de sensibilisatiefase en de fase waarin klinische verschijnselen optreden.1 Tijdens de sensibilisatiefase vindt voor de eerste keer contact plaats met het eiwit dat de reactie opwekt, het allergeen, gevolgd door de productie van allergeenspecifiek IgE (sIgE). De patiënt is dan nog klachtenvrij. Dit sIgE kan binden aan mestcellen en basofiele granulocyten. Bij hernieuwde blootstelling aan het allergeen, soms weken tot jaren na de sensibilisatiefase, worden twee naburige sIgE-antistoffen gecrosslinkt en treedt activatie en degranulatie van de mestcel op. Bij deze mestceldegranulatie komen mediatoren zoals histamine vrij en ondervindt de patiënt wel klachten. Dit is de klinische fase met allergische klachten.In beide fasen is sIgE aantoonbaar, maar de kliniek is dus verschillend.
Lees in dit artikel meer over:
- Mechanische allergie
- Homologie van allergenen
- Serologische en klinische kruisreactiviteit
- Pollen-voedselallergiesyndroom en oraal allergiesyndroom
- 3 casussen
Allergie actueel, jaargang 18, nr.2, december 2019.
dr. L.E. Bakker-Jonges en dr. ir. P. van der Pol, laboratoriumspecialisten
medische immunologie, Reinier de Graaf, Delft
Farma Magazine
Immunotherapie als effectieve behandelvorm 1e lijn
23-03-2019 In de nieuwe NHG-Standaard over allergische en niet-allergische rhinitis wordt te weinig aandacht besteed aan immunotherapie als effectieve behandelvorm, zo menen KNO-artsen en allergologen. Juist deze behandeling zorgt er namelijk voor dat patiënten voor langere tijd geen of slechts milde klachten hebben. Momenteel wordt er gewerkt aan de richtlijn ‘Immunotherapie bij rhinitis’, die huisartsen het vertrouwen moet geven dat deze behandeling ook in de eerste lijn succesvol en veilig kan worden gegeven.
Referenties
1. | ALK-Abello, data on file |
2. | Linneberg et al. The Copenhagen Allergy Study, Allergy 2002; 57: 1048-52 |
3. | Extrapolatie naar Nederlandse data mbv Valovirta E et al. Curr Opin Allergy Clin Immunol 2008;8(1):1-9 + website CBS bericht nov 2017 |
4. | World Health Organisation – accessed June 2007 |
5. | Schwab et al Clin Drug Investig |
6. | EAACI |
7. | EMA |
8. | United European Gastroenterology Journal 1(3) 151-159 |
9. | WAO White Book on Allergy, Update 2013 |
10. | Braunstahl NTvA, August 2009 |
11. | Farma magazine |
12. | Frew AJ, Allergy 2010;DOI:10.111/j.I398-9995,2010.02450.x |
13. | McLean-Tooke et al. MBJ 2003;I332-1335 |
14. | Damm K et al. Health Econ Rev 2016;6:32 |
15. | Itulazax® Samenvatting van de productkenmerken. November 2019 |
16. | Biedermann T et al. J Allergy Clin Immunol. 2019; 143:1058-66 |